Redactioneel
‘Het publieke domein, gezien als de wereld die wij gemeen hebben brengt ons tezamen en verhindert tevens dat wij, bij wijze van spreken, over elkaar struikelen. Wat het zo moeilijk maakt de massamaatschappij te verdragen is niet, althans niet in de eerste plaats, dat er zoveel mensen zijn, maar het feit dat de wereld tussen hen niet langer bij machte is hen tezamen te brengen, hen niet meer kan verbinden en scheiden. Er ligt iets griezeligs in deze situatie, die enigszins doet denken aan een spiritistische séance waarbij enige mensen, om een tafel verenigd, die tafel plotseling als door toverkunst uit hun midden zouden zien verdwijnen, zodat twee tegenover elkaar gezeten personen, niet langer gescheiden maar ook op generlei wijze meer verbonden door iets tastbaars, elkaar nog slechts wezenloos zouden kunnen aanstaren.’
— Hannah Arendt, De menselijke conditie
Onderweg in de Flixbus ontmoet je een boeddhistische monnik die uit het vliegtuig stapt in zijn okergeel gewaad, een Spanjaard die als enige bagage een jamón gewikkeld in een plastic zak ronddraagt, een kalende man die op de parking met zijn hand onder het T-shirt van zijn jongere vriendin grabbelt terwijl zij hem blozend op een afstandje probeert te houden, een Taiwanees meisje dat op Eurotrip is tussen Amsterdam en San Sebastián, een Ecuadoriaanse vrouw die haar zus bezoekt in Brussel en stelt ‘sin platita no hay paraíso’ (zonder centjes geen paradijs), een man verontwaardigd dat hij wél een toelage heeft betaald voor zijn zitje in een vol voertuig op de vlucht voor een mysterieuze pandemie. In de Flixbus zit je, sinds je in 2020 ontdekte dat wanneer mensen thuis blijven dolfijnen in het Canal Grande zwemmen, vele ritten lang, uren en uren. In de Flixbus ontmoet je de luidste snurker die je ooit in je leven hebt gehoord. Zo luid dat je je er in eerste instantie niet aan ergert, maar met ingehouden lach een opname maakt op de gsm van je zus. Het is vijf uur ‘s ochtends, en er ontstaat discussie. Twee mannen roepen tegen elkaar: ‘Tout le bus est réveillé à cause de ce con, ce n’est plus possible.’ ‘Laisse-le dormir, il n’y peut rien.’ ‘Donc pour que lui il dorme, personne d’autre peut dormir?’ Ondertussen snurkt de derde man rustig verder. In de Flixbus gaan de schoenen uit, hoewel de twee chauffeurs expliciet vragen om het niet te doen. Deze laatsten hebben voor zichzelf een drietal rijen zetels gereserveerd, van de rest van de bus gescheiden met een lintje. In de Flixbus zetten passagiers filmpjes op alsof die iedereen aanbelangen. Op het einde van de nacht heeft je zus overgegeven in een zakje, die loaded fries in het station waren toch niet zo’n goed idee. In De menselijke conditie, meer bepaald in het tweede deel getiteld ‘Het publieke en het private domein’, stelt Hannah Arendt dat in de antieke wereld burgers (‘niet-barbaarse’ mannen) geacht werden hun privéaangelegenheden en -belangen achterwege te laten zodra ze ‘het publieke domein’ betraden. In een publieke context horen burgers zich bezig te houden met de wereld die ze gemeenschappelijk hebben, elk vanuit een andere positie en als gelijken. De burgers verzamelen als het ware rond een tafel, elk op een gelijkwaardige stoel, maar ieder op een andere plaats. Voor die laatste conditie gebruikt Arendt tevens het woord ‘pluraliteit’. In het hoofdstuk ‘Macht en de plaats van ontmoeting’, in het vijfde deel van datzelfde boek, stelt ze verder dat het Duitse woord Macht komt van mögen, möglich, en niet van machen. Collectieve macht is de latente mogelijkheid tot actie, die evenwel continu onderhouden moet worden. De volgens Arendt enige materiële voorwaarde om als burgers die macht te behouden is nabijheid, terwijl de belangrijkste karakteristiek van tirannie afzondering is — tussen de tiran en diens onderdanen, en tussen onderdanen onderling. Dit verklaart dan ook de vestiging van vroege democratieën in steden: ‘Slechts waar mensen in een zo nauw contact met elkaar leven, dat de mogelijkheden tot handelen altijd aanwezig zijn, kan macht beklijven; en de stichting van steden die als stadstaten tot voorbeeld zijn blijven strekken aan iedere westerse vorm van politieke organisatie, is dan ook werkelijk de belangrijkste materiële voorwaarde voor het ontstaan van macht.’ In de langeafstand-Flixbus is nabijheid visceraal, op de spits gedreven. In de Flixbus leidt nabijheid tot verwondering, fantasieën over al die uiteenlopende, kortstondig gebundelde levens. In de Flixbus betekent samen-leven: wie ben je, wat brengt je hier? Waar denk je aan, waar verlang je naar? In de Flixbus leidt nabijheid evengoed tot conflict; over stinkvoeten, schelle filmpjes, snurken, kotsen, tabak, beenruimte. In de Flixbus betekent samen-leven ook: wiens persoonlijk comfort primeert? De Flixbus is tijdens die achttien uren dat waar de hedendaagse stad mogelijks niet meer in slaagt: een ruimte waar het familiaire doorbroken wordt, niet terloops en op afstand maar onontkoombaar en recht in het gezicht.
Het valt te betwijfelen of Arendt de Flixbus zou beschouwen als deel van het ‘publieke domein’. ‘Wiens persoonlijk comfort primeert?’ is in arendtiaanse termen tekenend voor het verval van het waarlijk publieke door de verheffing van private belangen tot zogenaamd publieke kwesties. Een samenleving die beheerd wordt als één groot privaat huishouden: pragmatisch verschillende belangen balanceren om elkaar zo weinig mogelijk in de weg te lopen — denk snurkers, denk verkeer, denk smartphone voor de ene en moderne slavernij in de mijnen voor de andere. In de Flixbus wordt bovendien het familiaire doorbroken door andermans familiariteit: broze lichamen tentoongesteld. De grens tussen privaat en publiek, die Arendt zo hardnekkig verdedigt, stuikt ineen. Tenslotte is Flixbus een bedrijf. In theorie is de Flixbus een commerciële ruimte, en zijn haar passagiers klanten. In de praktijk echter is de passagier vanaf een zekere graad van goedkoopheid geen klant en koning meer, maar opnieuw een te beheren massa. Aan Brussel-Noord wordt dat tot een zo goed mogelijk eind gebracht door een moedige man met luide stem en extravagant hoedje. Wat mis je die kordate en komische man wanneer je om drie uur ‘s nachts strandt in Paris Bercy met de telefonische klantendienst als enige reddingsboei. In de Flixbus zit je niet aan een tafel, maar op krappe rijen zetels met zicht op ruggen, en wordt van je verwacht stil te blijven zitten. Tevergeefs; je begint te schuifelen op zoek naar een betere positie, botst tegen je buurvrouw, je deelt een stuk chocolade en geraakt aan de praat. En opeens treedt, tegen alle verwachting in, pluraliteit in haar werking. De massa is meervoudig en reëel geworden.
Indien de hedendaagse stad als een hiërarchische piramide is, waar het centrum ingepalmd wordt door toerisme en investeringen, de concentrische rand door mensen van wie de welvaart omgekeerd evenredig is met de afstand tot dat centrum, en als al die stedelingen zich zo veel mogelijk van familiaire capsule tot familiaire capsule begeven, continu gefilmd en gelocaliseerd, dan is de Flixbus misschien deel van wat Paola Viganó en Chiara Cavalieri de horizontale metropool noemen: een stedelijk gebied zonder eenduidig centrum, waar meerkeuzige toegang tot groen, voorzieningen, werk, schoonheid, anderen meer gelijkmatig verdeeld is. De magie van de Flixbus is nonchalant opstappen alsof je op bezoek gaat bij je tante aan de andere kant van de stad, neerzit, wat schrijft, wat leest, wat luistert, wat nadenkt, wat praat, wat slaapt, en voor je het weet wakker wordt in de Alpen, of aan de zee, in de sneeuw of in de stralende zon. De horizontale ruimte van de Flixbus is economisch toegankelijk voor de massa, politiek voor sommige massa’s meer dan voor andere. In de Flixbus bestaat Schengen voor goederen maar niet voor personen. De deur van de wc gaat toe tot over de landgrens. Wanneer je die grens nadert beginnen mannen van kleur nerveus te friemelen. Zij slapen niet. Midden in de nacht sta je twee uur aan de douane, bewapende officiers met zaklampen kijken bij sommigen opvallend kort en bij anderen opvallend lang naar papieren. Wit licht, regen glimmend op asfalt, rokende chauffeurs en tassen op de stoep.
Een nachtelijke Flixbusrit is als een koortsdroom. In de Flixbus verschijnt de tastbare, gemeenschappelijke wereld kilometer per kilometer als een horizontale strip, begeleid door een zinderende, wiegende motor. Lichten zoeven over gezichten en wangen drukken tegen koude ramen. Je kijkt boven, onder, links en rechts terwijl iemand anders voor het vooruitgaan zorgt. De huid is vettig en de lucht damp, een menselijke bouillon van zweet, scheet en adem die je pas opmerkt eens je eruit bent geweest en weer instapt. Stramme ledematen, platte billen en stijve nekken maken af en toe wakker. De slaap is licht; er zijn nachtmerries, openbaringen. En dan, wanneer je niet meer zeker weet of er ooit een einde aan zou komen, volgt gratie. Bij het uitstappen knik je naar de chauffeur, werp je nog een laatste blik op medepassagiers na een gebalde, gedeelde nacht, niet meer helemaal zeker wat verbeeld was en wat werkelijkheid. ¶
Essay
Subversief en emanciperend
Poëzie
De gele brug
Beeld
Openbare ruimte
Polarisatie, oorlog en samenleven
Vijf concepten om de week mee door te komen in de postnormale samenleving
Essay
De kleine revolutie
Beeld
XO
Essay
Muren
Verhaal
Een Tempel voor den Gewonen Man. Aantekeningen van een verbaasden reiziger door Louis Couperus 1863–1923
Verhaal
Rustplaats
Essay
Thuis-maken. Over Georges Perecs project ‘Lieux’
Essay
ELIZA was here
Verhaal
’n Kodak Moment
Eenzame avonturen
Maria en de ravages van de geschiedenis
Verhaal
Hou je even aan mijn schouder vast
Essay
‘Woorden worden oorden in de geest’. Het zintuiglijk proza van Hafid Bouazza
Poëzie
Gedichten
Surinaamse dagen