Redactioneel
Ik was van plan om naar een openbare ruimte toe te gaan en te noteren wat ik zag. Ik dacht aan de wat armoedige bibliotheek in de buitenwijk, die veel interessanter is dan de hippe hoofdvestiging. Daar antwoordde de medewerkster, toen ik vroeg waarom alle titels dwars door elkaar stonden, opgewekt dat ze ‘het alfabet hélemaal hadden losgelaten’ om mensen te doen uitkomen bij een boek dat ze niet zochten. Het maakte me chagrijnig, omdat ik zelf liever het boek zou vinden dat ik wel zocht. Dit is een definitie van openbare ruimte: een plek waarover je zo weinig te zeggen hebt, dat je wel moet uitkomen bij dat wat je niet zoekt. Bij iets verrassends, of bij iemand die je irriteert, iets waaraan je je stoot.
Van mijn plannen kwam niets terecht. Ik had geen tijd, niet de rust om te schrijven voordat ik naar Ierland vertrok, en zo begon dit essay tijdens een vliegreis. Zodra het vliegtuig opgestegen is, trekt de purser het gordijn dicht tussen businessclass en de rest. Het is het eerste wat hij doet, want rijkdom koopt het recht om niet te worden bekeken en niet te hoeven zien. Zoals ik in een film hoorde: geld maakt niet gelukkig, maar het is toch beter huilen in een auto dan in de metro. Weinig is zo tegengesteld aan openbare ruimte als een auto, een voertuig dat reclames niet voor niets tonen als een symbool van vrijheid, liefst in een uitgestorven landschap in plaats van op de overvolle wegen die de auto in werkelijkheid zal berijden. De eerste auto’s waren mede aantrekkelijk omdat ze hun eigenaars in staat stelden om de ellende van de binnensteden te vermijden, waar de treinreiziger wel doorheen moest. Ook elk groter vliegveld is zorgvuldig ontworpen om niet te hoeven, niet te kunnen zien.
Een vliegtuig is geen openbare ruimte: je moet ervoor betalen en lang niet iedereen heeft er toegang toe. Maar het is een plek waar mensen met uiteenlopende normen zich door het toeval naast elkaar geplaatst zien, waar ze verplicht zijn uren samen door te brengen in een beperkte ruimte. Een Amerikaanse collega vertelde onlangs dat haar enige gesprek met een enthousiaste Trump-stemmer in een vliegtuig had plaatsgevonden. Dat was alweer jaren geleden en nu, zei ze, zou dit niet meer gebeuren. Ze zou oogcontact vermijden, zichzelf beschermen met telefoon of koptelefoon voordat een gesprek ook maar de kans had te beginnen. Daar waar we elkaar niet fysiek kunnen ontlopen, hebben we steeds meer middelen om de mentale ruimte niet te hoeven delen.
‘The Soul selects her own Society’, schreef Dickinson, de dichter die even bekend is om haar zelfgekozen isolement als om haar werk, ‘— Then — shuts the Door’. Er kan een keizer knielen op haar deurmat, maar dat zal haar niet in beweging brengen. Als de keuze voor wie of wat ze wel wil zien eenmaal is gemaakt, ‘Then — close the Valves of her attention / Like Stone’.
Tijdens mijn reis wordt er iemand onwel en de purser vraagt of er een arts aan boord is. De arts zit met haar zoontje in het gangpad naast me en in haar afwezigheid speculeert het jongetje gretig over wat er aan de hand is, hoe erg het zou zijn. De vrouw die voor hem zit, hoort niets: ze volgt een ziekenhuisserie op haar telefoon, waarin aan bed gekluisterde patiënten geluidloos hevig lijden. Als de arts terug is, ondervraagt haar zoontje haar zonder succes; ze wijst hem op de regels van haar vak. ‘Maar kun je het dan ook niet vertellen als we in het huisje zijn?’ vraagt hij verontwaardigd. ‘Daar vertel je altijd heel veel!’
Achter de gesloten deuren van het eigen huis delen we meer, praten we anders, brengen we de tijd door met mensen die op onszelf lijken, die min of meer hetzelfde denken. Mijn eigen ideale huis zou een hoge toren met een daktuin zijn, waar ik kan kiezen of ik de deur wil openen lang voordat iemand mij kan zien. Buiten lopen mensen te vaak door en over me heen, trappen mijn deuren stuk, merken mijn muren niet op. Maar een andere plaats die ik had kunnen beschrijven is het basketbalveldje bij mijn huis, de dug-outs bespoten met graffiti, een openbare plek die ik altijd beschouwd had als een ruimte waar ik niet welkom was — totdat volkomen onbekenden ons zomaar vroegen om met hen mee te spelen, twee uur lang toevallig geluk met mensen die ik nooit eerder had gezien.
‘Something there is that doesn’t love a wall.’ In het gedicht van Robert Frost waaruit die regel komt, staart de verteller naar het muurtje waaraan zijn buurman groot belang hecht, maar waarvan hij zelf het nut niet inziet. Het is zo’n oud muurtje, opgebouwd uit onregelmatige, met de hand in elkaar gepaste stenen, waarvan je er in Ierland talloze hebt, ze omringen de tuin waarin ik dit schrijf. In zulke poreuze, losse muurtjes ontstaan eenvoudig grotere gaten en voordat je het weet is er geen afscheiding meer over. Meer dan over de stenen gaat Frosts gedicht over de evenwichtskunst die ervoor nodig is om samen een muur te onderhouden en dat als een spel te zien; over de vraag wat je eigen muren buiten houden en waarin ze je opsluiten. De buurman gaat niet in op de plagerij van de verteller, maar herhaalt stug het vertrouwde spreekwoord dat goede hekken goede buren maken. Voor de verteller is hij een onbekende, iemand waaraan hij zich stoot, die iets heel anders zoekt dan hij en daarmee iemand die iets weet waar hij niet bij kan.
Als ik nu opkijk van mijn tekst zie ik de Araneilanden liggen, die bekendstaan om hun kilometerslange handgebouwde muren. Zoveel muur op een klein eiland geeft het effect van een doolhof en even vroeg ik me af of de mensen elkaar hier meer dan gemiddeld wantrouwden, dat ze hun vee zo angstvallig opsloten. Maar de afscheidingen zijn precies hoog genoeg om de grond te beschermen tegen de woeste Atlantische wind, tegen afspoeling door de regen. De muren die de eilandbewoners lang geleden bouwden en nog altijd onderhouden, houden de bodem vast waarop ze samen leven. ¶
Essay
In de Flixbus
Essay
Subversief en emanciperend
Poëzie
De gele brug
Beeld
Openbare ruimte
Polarisatie, oorlog en samenleven
Vijf concepten om de week mee door te komen in de postnormale samenleving
Essay
De kleine revolutie
Beeld
XO
Verhaal
Een Tempel voor den Gewonen Man. Aantekeningen van een verbaasden reiziger door Louis Couperus 1863–1923
Verhaal
Rustplaats
Essay
Thuis-maken. Over Georges Perecs project ‘Lieux’
Essay
ELIZA was here
Verhaal
’n Kodak Moment
Eenzame avonturen
Maria en de ravages van de geschiedenis
Verhaal
Hou je even aan mijn schouder vast
Essay
‘Woorden worden oorden in de geest’. Het zintuiglijk proza van Hafid Bouazza
Poëzie
Gedichten
Surinaamse dagen