Redactioneel
Hoe maken mensen van een huis een thuis? Met welke handelingen, bewust en onbewust, met welke gewoontes en ingrepen maken ze zich de ruimte eigen? Of is het beter te vragen: op welke manier zorgen de alledaagse activiteiten als koken en eten, douchen, stofzuigen, het bed verschonen, de afwas doen, foto’s van de kinderen ophangen, met de buren een kaartje leggen in de keuken en een verjaardag vieren, dat een woning tot een thuis gemaakt wordt? Hoe gaat dat in zijn werk?
Zoiets kan men zich ook afvragen bij de straten, pleinen, stations en winkelcentra in de stad waar men woont.
In 2022 publiceerde uitgeverij Seuil in de reeks La Librairie du ⅩⅪe siècle een lijvig boek met alle 138 teksten, bonnetjes, tekeningetjes, foto’s die Georges Perec (1936–1982) tussen 27 januari 1969 en 27 september 1975 heeft geschreven en verzameld. Er ging tegelijkertijd een gratis toegankelijke website online met hetzelfde materiaal. Er waren al fragmenten door Perec zelf gebruikt en in tijdschriften gepubliceerd, maar dit was de eerste volledige postume publicatie van zijn onvoltooide literaire project Lieux.
Het oorspronkelijke plan bestond erin twaalf jaar lang twaalf locaties te beschrijven die hij als ankerpunten voor zijn leven in de stad Parijs beschouwde. Iedere maand twee teksten, eentje uit het geheugen (geschreven waar hij ook maar was) en eentje geschreven ter plekke, gebaseerd op directe observatie met een blocnote in de hand. Alle teksten en andere documenten (foto’s, opgeraapte folders, bonnetjes van cafés) zouden in een dichtgeplakte envelop gaan en pas na twaalf jaar weer geopend worden.
Perec had C.LP. Ramanujam, een Indiaas-Amerikaanse wiskundige, gevraagd een matrix op te stellen die hem precies vertelde wanneer hij welke locatie moest bezoeken of zich die moest herinneren. De functie van dat algoritme was ervoor te zorgen dat hij in die twaalf jaar nooit dezelfde locatie in dezelfde maand twee keer zou beschrijven en dat aan het einde alle locaties in alle maanden van het jaar zowel herinnerd als nauwgezet waargenomen waren. Gedroomd resultaat: 288 enveloppen met teksten en documenten die over twaalf jaar twaalf locaties beschrijven.
Zoals gezegd, het project bleef onvoltooid. In 1973 werkte hij er niet aan door de drukke werkzaamheden rond de verfilming van zijn roman Un homme qui dort, en hoewel hij in 1974 en 1975 nog teksten schreef voor Lieux, was geleidelijk de noodzaak door te gaan verdwenen. Hij opende de enveloppen die te maken hadden met de straat (rue Vilin) waar hij met zijn ouders woonde tot hij zes was, ten behoeve van zijn autobiografische roman W ou le souvenir d’enfance (1975).
Wat hij zou gaan doen met de teksten, foto’s, bonnetjes, tekeningen, opgeraapte folders, wist hij van tevoren niet. Dat was nu precies een van de beweegredenen achter het plan. De tijd van het schrijven zelf moest ook een rol spelen, buiten de intenties en denkbeelden van de auteur om. Je zou volgens hem na afloop kunnen zien hoe in die twaalf jaar de stad veroudert, zijn herinneringen veranderen en verouderen en ook zijn manier van schrijven verandert en veroudert. Door al die jaren geen vaststaand idee te hebben over de aard en vorm van het eindresultaat zouden de mogelijkheden ontstaan voor het literair gebruik van het materiaal, achter de rug van de schrijver om.
Lieux komt, zo kun je op het eerste gezicht denken, voort uit het simpele voornemen aan de hand van beschrijvingen en herinneringen te vertellen hoe Parijs een thuis is geworden. Of nooit kan worden. Maar waarom die scheiding tussen actuele waarneming en herinneringen? Waarom die twaalf lange jaren? Waarom is het nodig zo’n lange en bewerkelijke omweg te maken om over de betekenis, de thuiswaarde te kunnen schrijven van die twaalf locaties in de stad?
Gevoelloze leegte
Het antwoord is pijnlijk. Perec had om te beginnen nauwelijks een herinnering aan de eerste zes jaar bij zijn ouders in het huis aan de rue Vilin. Dat had alles te maken met het feit dat die periode op een traumatische manier eindigde. Zijn vader, een Pools-Joodse Fransman, sneuvelde in de meidagen van 1940 als soldaat. Zijn moeder bracht hem op een dag in 1942 naar het station om hem te laten onderduiken in een katholiek jongensinternaat in de diepe provincie, waarna zij in 1943 in Auschwitz werd vermoord. In de jaren na de oorlog keerde Perec naar Parijs terug en groeide verder op bij zijn oom en tante. Alles voor zijn elfde jaar was een mist, waar slaapzalen en een paar details uit de kindertijd (een rood autootje, een stuk stof) de hoofdrol speelden. Oftewel, de rue Vilin was allesbehalve een bron van warme herinneringen aan een thuis. Het was een vervallen straat, die op de nominatie stond om gesloopt te worden. Een zwart gat waar het fundament waar ieder gevoel van thuishoren op rust (ouders, familie, een vertrouwde omgeving), op slag in verdwenen is. Het gevoel ontheemd te zijn, nergens werkelijk bij te horen, hooguit geduld, maar niet gewenst te zijn en dus altijd op het punt te staan te moeten verkassen; dat is het uitgangspunt van Perecs relatie tot het leven en daarmee tot de stad Parijs. En tegelijkertijd is het de stad waar verreweg het grootste deel van zijn leven zich heeft afgespeeld, waar hij is schoolgegaan, vrienden maakte, verliefd werd, is gaan schrijven en publiceren; waar hij woont en leeft. Hij is door en door een Parijzenaar.
Het is niet alleen de dood van zijn ouders, de vernietiging van zijn gezin, die Perec de toegang tot zijn herinneringen ontzegt. In een van de teksten uit Lieux (een herinnering aan Île Saint-Louis in 1971) merkt hij op dat zijn hele project vanaf het begin als enige aanleiding heeft om die twaalf plekken niet te vergeten. Hij merkt namelijk op dat bij al die twaalf locaties de mooie, pijnlijke, opwindende en ingrijpende ervaringen die hij er heeft gehad vervagen, zelfs kunnen wegzinken in een gevoelloze leegte. Het sterkste voorbeeld is de kruising van avenue Franklin-Delano Roosevelt met de Champs-Elysées, waar hij besloot als elfjarige van huis weg te lopen, waarna een lange droevige dag volgde waarop hij verloren door de stad dwaalde. Een dag die hij totaal verdrongen had, tot hij zich twintig jaar later alles met een schok herinnerde. Iets vergelijkbaars voelt hij gebeuren als hij in de bus langs een straat rijdt waarin de vrouw woont met wie hij een zojuist verbroken relatie had: iedere keer wendt hij het hoofd af en worden de herinneringen kouder, oppervlakkiger, nietszeggender.
Het is deze hang naar verdringing, die van jongs af aan zijn manier van overleven is, maar ook een bron van ongeluk. Het is een zelf-beschadigende manier je te verweren tegen de pijn. Lieux is een manier om die ontwijkende vorm van overgevoeligheid formeel in te zetten, maar dan zo dat hij, met het verstrijken van de tijd, de oprukkende vergetelheid, de gevoelloze leegte die hem zo verloren doet zijn, te slim af is.
De omweg van het archief
Perec raakt geblokkeerd zodra hij zich probeert te herinneren wat hij ergens in het verleden voelde, hoe het met hem ging, wat hij hoopte, vreesde, verlangde, etc. Vandaar dat hij Lieux als een neutraal geconstrueerde omweg opzet. Het is een uiting van wat hij zijn tactique évitiste noemde. Het is een manier om aan de littekens uit zijn kindertijd en de funeste, neurotische uitwerking van zijn basisgevoel van verlorenheid te ontsnappen. Hij omzeilt de blokkade niet door te gaan fabuleren, maar juist door de ontwijkende houding, de vlucht in het feitelijke en alledaagse, het speelse en formele, als een sluipweg vorm te geven. Dat kan alleen werken als hij niet van zichzelf vraagt dat hij zijn diepste emoties en gedachten neerschrijft — die zijn onbereikbaar — maar juist de aandacht richt op wat hij ziet en hoort, wat hem ter plekke treft, en op wat hij zich herinnert aan alledaagse dingen.
Steeds opnieuw zich dezelfde beelden herinneren, de maaltijden, de gezichten, hoe het bed stond, wat voor gekke bril die vriend uit Argentinië ophad, wat hij en zijn toenmalige vriendin altijd als toetje namen in dat buurtrestaurant. En ook: steeds opnieuw terugkomen en vertellen wie er loopt in die buurt, wat voor affiches er hangen, waarover de conciërge staat te roddelen met de bakker. En dat twaalf jaar lang. In de opstapeling en geleidelijke verandering kan hij dan misschien de contouren lezen van wat hij ontweek, kan hij de vinger leggen op wat er onder de oppervlakte beweegt.
Perec speelt hier nadrukkelijk met de dubbelzinnigheid van het archiveren: wat er vastgelegd en bewaard wordt is niet neutraal, maar de uitdrukking van een dwingende status quo, een systeem van normen. Een archief kiest, en daarmee sluit het ook uit, het verdonkeremaant en versimpelt door de werkelijkheid in categorieën en rangordes te persen. Maar je kunt een archief ook tegen zichzelf in lezen en symptomatisch onderzoeken: als een bouwsel dat opzichtige omissies en breuken vertoont, veelzeggende vervormingen en bizarre bijverschijnselen heeft opgehoopt. Ieder archief is een tijdbom of een tijdcapsule.
En dus beantwoordt Perec iedere maand de vragen over een huis of buurt: Waar was alles precies? Wanneer was het, hoelang duurde het? Wat voor dingen waren daar, meubels, lampen, apparaten, auto’s, fietsen? En wie waren er allemaal, hoe heetten ze en waar kwamen ze vandaan? En dan ten slotte: de opvallende kleine gebeurtenissen (micro-événements noemt Perec ze), zoals bepaalde likeurtjes in een buurtwinkel gaan kopen, een bepaalde plaat draaien of een boek lenen, couscous bij de Tunesische vrienden eten en zijn eerste roman op de schrijfmachine van een vriend uittypen. Iedere maand staat hij op een van de twaalf plekken met zijn blocnote en noteert hoe laat het is, wat voor weer het is, in wat voor regenjas die deftige dame voor de etalage van de banketbakker staat. Dat het café ernaast op de fles is. Hij raapt een folder op met reclame voor cursussen Italiaans en noteert de tekst van graffiti op de bakstenen muur: werken = marteling.
De straat en de binnenwereld
Oppervlakkig gezien kun je de motivatie voor Lieux extreem intiem noemen. Een auteur die een methode bedenkt om zijn blokkade en neuroses te bezweren en een minder wezenloze en daarmee minder pijnlijke en verknipte relatie tot zijn verleden een kans te geven. Dankzij de manier waarop Perec het aanpakt en hoe hij de herinneringen en straatnotulen schrijft, is Lieux juist ook te lezen als een literaire verkenning van de openbare ruimte waar we dag in, dag uit bezig zijn de stad ons thuis te maken.
Wie gaat lezen in de 138 teksten ontdekt welke uitwerking het heeft als je de aanmatigende vanzelfsprekendheid buiten werking stelt waarmee we normaal gewend zijn herinneringen op te halen. Perecs omslachtige omweg via het infra-ordinaire, de ruis van het dagelijks leven, onthult het voortdurend waarnemen en herinneren dat jarenlang plaatsvindt in onze binnenwereld als een dynamisch proces. Maar vooral wordt onthuld dat het verre van een privéaangelegenheid is, dat die binnenwereld niet autonoom is. De keuze voor de twaalf plekken wordt ingegeven door de relaties met anderen, met familie, vrienden en geliefden. Als Lieux iets duidelijk maakt, dan is het dat een thuisgevoel in een stad (in een leven) ontstaat in het gezelschap van vrienden en geliefden met wie je verkeert, in huizen, maar ook in cafés, restaurants, bioscopen, zaaltjes en op straat. Oftewel de teksten die herinneringen verzamelen en herhalen, tonen de verwevenheid van de ik en vrienden, van huis, straat en buurt, van vertrouwden en vreemden. Van privé en openbaar.
De aantekeningen die hij op straat maakt blijken helemaal geen objectieve, onpersoonlijke of mechanische notulen. Hij noteert niet alleen de temperatuur maar ook hoe die aanvoelt. Zijn beschrijvingen drukken een fysieke positie uit, een zichthoek, een moment op de dag (doodmoe, rond middernacht na een lange dag, of ergens in de middag tussen een zakelijke afspraak en een etentje met vrienden), er is sprake van honger en dorst. Het is geen machinale maar een subjectieve waarneming van de straat, we lezen over de subjectieve manier waarop een levend persoon gebruikmaakt van en reageert op de openbare ruimte.
‘Openbare ruimte’ is een term die afkomstig lijkt uit stedenbouwkundig proza. Maar in de praktijk bestaat ze vooral uit de optelsom van de individuele belevingen en herinneringen van stedelingen en bezoekers. We hebben kunstenaars nodig om die dimensie van de stad waar te nemen en te delen. Dat geldt voor Perecs Lieux, maar ook voor kunstwerken in de openbare ruimte, straattheater en graffiti.
Perecs Lieux neemt de kwetsbaarheid van de individuele inspanning zich ergens een thuis te maken als uitgangspunt. Zijn thuisloosheid maakt hem gespitst op de vertrouwdheid die ontstaat door de optelsom van details op straat en in huis, vaste gewoontes, uren met vrienden, de geur en aanblik van buurten en pleinen. Perec laat zien hoe mensen zich een thuis maken in de stad, hoe ze de openbare ruimte energie en betekenis geven: door er te leven met vrienden en geliefden, door binnenwereld en straat subjectief en expressief te verweven. Wat mij het meest ontroerde bij het lezen is dat Lieux de lezer (zeker degene die de gratis en openbaar toegankelijke website bezoekt) in de positie brengt van de auteur, die door de stad dwaalt, die overgevoelig zogenaamde bijzaken verzamelt in afwachting van een thuiskomen, ooit. Tegen beter weten in. ¶
https://lieux-georges-perec.seuil.com/
Georges Perec, Lieux, Seuil, Parijs, La Librairie du ⅩⅩⅠe siècle, 2022
Essay
In de Flixbus
Essay
Subversief en emanciperend
Poëzie
De gele brug
Beeld
Openbare ruimte
Polarisatie, oorlog en samenleven
Vijf concepten om de week mee door te komen in de postnormale samenleving
Essay
De kleine revolutie
Beeld
XO
Essay
Muren
Verhaal
Een Tempel voor den Gewonen Man. Aantekeningen van een verbaasden reiziger door Louis Couperus 1863–1923
Verhaal
Rustplaats
Essay
ELIZA was here
Verhaal
’n Kodak Moment
Eenzame avonturen
Maria en de ravages van de geschiedenis
Verhaal
Hou je even aan mijn schouder vast
Essay
‘Woorden worden oorden in de geest’. Het zintuiglijk proza van Hafid Bouazza
Poëzie
Gedichten
Surinaamse dagen